• ta·rief
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘prijslijst’ voor het eerst aangetroffen in 1806 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tarief tarieven
verkleinwoord tariefje tariefjes

het tariefo

  1. een vastgesteld bedrag per eenheid
    • Het tarief van de huur voor de auto is 30 euro per uur. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]