stampij
- stam·pij
- In de betekenis van ‘herrie’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- Naamwoord van handeling van stampen met het achtervoegsel -ij [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stampij | |
verkleinwoord |
- vooral in combinatie met maken: onrust veroorzaken door lawaai en ruzie te maken
- Toen Matthew zag dat Darwin alom de eer kreeg voor een idee dat in feite het Zijne was, maakte hij een heleboel stampij met een brief in de Gardener's Chronicle. [4]
- Je had een benoeming voor het leven en als je niet uit jezelf vertrok, kreeg niemand je weg. 'Ik hoefde het woord pensioen maar in de mond te nemen of Viktor begon stampij te maken.' [5]
- In de 5e klas ontbreek ik op de klassenfoto omdat ik in 1947 (ik was 11), nog maar kort na de oorlog als 'bleekneusje'met het Rode Kruis naar Zwitserland mocht. Een feest, hoewel ik het altijd heb betreurd dat ik niet op de klassenfoto sta, maar het kwam absoluut niet in mijn hoofd op, of in dat van mijn ouders om daar stampij over te maken. Ik had gewoon pech.[6]
- bombarie, drukte, lawaai, ruzie, gedoe, ophef, herrie, stampei, geraas, getier, rumoer, trammelant, stennis, commotie, heibel
- Het woord stampij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stampij" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ "stampij" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stampij op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Bryson, BillEen kleine geschiedenis van bijna alles Vertaald door Servaas Goddijn [2015] ISBN 978-90-450-2987-0 pagina 499
- ↑ Winter, JulianDe Messias [2015] ISBN 978-90-446-2746-6 pagina 220
- ↑ Tubantia 12-JULI-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be