Een hoop trammelant
  • tram·me·lant
  • Verbastering van tremulant. Dit komt van het Franse trémulant, voltooid deelwoord van trémuler, wat weer is afgeleid van het Latijnse tremulus.[1] In de betekenis van ‘drukte, narigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1897.[2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord trammelant
verkleinwoord

de trammelantm

  1. onrust, lawaai
  2. ingewikkelde situatie(s)
  3. ruzie
    • Het komt alleen naar de oppervlakte als de lokale oppositie daar trammelant van maakt.[4] 
    • Volgens de dan zwaar verslaafde K. rolt de koerier van schrik van zijn fiets en geeft hij direct zijn portemonnee met 90 euro af. Het slachtoffer stelt dat de vermomde K. hem van de fiets trok en bovenop hem ging zitten. Hij zou hebben geroepen dat de pizzabaas moest uitkijken. Er was trammelant over salarisachterstand.[5] 
    • Het Peter-principe, genoemd naar de Amerikaan Laurence J. Peter, luidt dat iemand net zolang wordt bevorderd tot hij op zijn incompetentieniveau belandt. Als je, om een voorbeeld te noemen, je beste boekhouder hoofd van de afdeling maakt, krijg je onherroepelijk trammelant.[6] 
98 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[7]