bombarie
- bom·ba·rie
- In de betekenis van ‘lawaai, ophef’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1720 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bombarie | |
verkleinwoord |
de bombarie v
- nodeloos lawaai en nodeloze ophef
- Met nodeloze bombarie wist de directeur zijn personeel te vertellen dat hij het goed gedaan had.
- Bij circus is bombarie helemaal niet nodeloos, het behoort tot de wezenlijke onderdelen van de circusbeleving.
- Het woord bombarie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bombarie" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "bombarie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be