commotie
- com·mo·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opschudding’ voor het eerst aangetroffen in 1492 [1]
- afgeleid van het Latijnse 'mōtiō' (beweging) met het voorvoegsel com- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | commotie | commoties |
verkleinwoord | commotietje | commotietjes |
- onrust bij een groep mensen
- Er ontstond een commotie over het pittige gesprek met de directeur.
- ▸ Midden in de nacht schrok ik wakker doordat de deur met een klap opensloeg. Twee jongens sprongen verschrikt de hut in, een hoop commotie veroorzakend.[4]
1. onrust bij een groep mensen
- Het woord commotie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "commotie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "commotie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ commotie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be