spurt
- spurt
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘sprint’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- van Engels spurt [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spurt | spurts spurten |
verkleinwoord | spurtje | spurtjes |
de spurt m
- snelle vooruitgang door een extra inspanning gedurende een korte tijd
- (sport) sterke tempoverhoging gedurende een korte tijd om in een race andere deelnemers af te schudden
vervoeging van |
---|
spurten |
spurt
- Het woord spurt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spurt" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "spurt" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ spurt op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- van Middelengels sprutten
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to spurt |
he/she/it | spurts |
verleden tijd | spurted |
voltooid deelwoord |
spurted |
onvoltooid deelwoord |
spurting |
gebiedende wijs | spurt |
spurt
- onovergankelijk (van een vloeistof) ineens in een grote hoeveelheid naar buiten stromen, gulpen, spuiten
- overgankelijk (van een vloeistof) ineens in een grote hoeveelheid naar buiten laten stromen, spuiten
- onovergankelijk gedurende een korte tijd heel snel vooruit gaan
enkelvoud | meervoud |
---|---|
spurt | spurts |
spurt