• spui·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spuiten
spoot
gespoten
klasse 2 volledig

spuiten

  1. overgankelijk onder druk een vloeistof snel door een nauwe opening doen uitstromen
    • Hij spoot rode verf op de muur. 
  2. ergatief het proces van snelle uitstroming van een vloeistof onder druk
    • Het water spoot uit het gat in het vat. 
     Een van de andere jongens kreeg die avond zijn trailnaam. Ik had hem gevraagd de wijn vast open te trekken. Hij draaide de kurkentrekker de fles in en de wijn spoot over hem heen. De fles bleek namelijk geen kurk, maar een draaidop te hebben.[4]
  3. inergatief (informeel) heroïne gebruiken
    • Hij begon met coke, maar nadat het uitraakte met zijn vriendin ging hij spuiten. 
  4. (seksualiteit) ejaculeren

de spuitenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord spuit
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]