• sput·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sputteren
sputterde
gesputterd
zwak -d volledig

sputteren

  1. kleine belletjes of druppeltjes spuug voortbrengen (zoals bij baby's)
  2. (figuurlijk) zonder overtuigingskracht blijven tegenspreken
  3. spetteren
  4. (techniek) proces om een oppervlak met een uiterst dun laagje metaal te bedekken
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]