overtuigingskracht

  • over·tui·gings·kracht
enkelvoud meervoud
naamwoord overtuigingskracht overtuigingskrachten
verkleinwoord - -

de overtuigingskrachtv / m

  1. vermogen om anderen tot jouw opvatting te brengen
    Het woord kan zowel op personen als argumenten betrekking hebben.
    • Veel schoolleiders blijken bijzonder gevoelig voor de overtuigingskracht van deze marktkooplui. [2]
    • Hij is ook de man die indexbeleggen groot heeft gemaakt door onvermoeibaar zijn ideeën te promoten. De cijfers van Vanguard geven een indruk van de overtuigingskracht van Bogle én zijn theorie. [3]
    • De mentale krachttraining is intussen aan alle politiemensen gegeven en is geïntegreerd in de opleidingen. Het lijkt erop dat politiemensen, doorgaans wantrouwend tegen zieleknijperij [sic!] en twijfels aan hun stoerheid, gevallen zijn voor de overtuigingskracht van het programma. [4]