• spray
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘te verstuiven vloeistof’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1879 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord spray sprays
verkleinwoord spraytje spraytjes

de spraym

  1. (medisch) te verstuiven vloeistof die na het verstuiven nevel wordt
vervoeging van
sprayen

spray

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprayen
    • Ik spray. 
  2. gebiedende wijs van sprayen
    • Spray! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprayen
    • Spray je? 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]