spurten
- spur·ten
- [werkwoord] leenvertaling van Engels spurt, op te vatten als spurt met het achtervoegsel -en [1]
- [zelfstandig naamwoord] spurt met uitgang -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
spurten |
spurtte |
gespurt |
zwak -t | volledig |
spurten
- onovergankelijk korte tijd extra vaart maken
- onovergankelijk (sport) in een race korte tijd het tempo sterk verhogen om andere deelnemers af te schudden
de spurten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord spurt
- Het woord spurten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spurten" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ spurten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- spur·ten
Naar frequentie | > 50000 |
---|
spurten, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van spurt
- spur·ten
spurten, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van spurt