de eindspurt
  • eind·spurt
enkelvoud meervoud
naamwoord eindspurt eindspurten
eindspurts
verkleinwoord eindspurtje eindspurtjes

de eindspurtm [1]

  1. een versnelling op het einde van een project om het te voltooien
    • Er is bij de Olympische Spelen altijd een eindspurt nodig, om alle stadions op tijd klaar te krijgen. 
  2. een versnelling op het einde van een wedstrijd om de concurenten vóór te blijven
    • Met een grandioze eindspurt wist hij de wielerwedstrijd te winnen. 
    • Met een eindspurt veroverde de dubbelvier zilver. „We gingen voor goud, we hadden de Duitsers kunnen hebben.” [2] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Harry Meijer 11 augustus 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be