• smeer
enkelvoud meervoud
naamwoord smeer smeren
verkleinwoord smeertje smeertjes

smeer m / o [3] [4] [5]

  1. (techniek) vet (om iets te smeren)
  2. vettig vuil
  3. (verouderd) (voeding) dierlijk vet
vervoeging van
smeren

smeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smeren
    • Ik smeer. 
  2. gebiedende wijs van smeren
    • Smeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smeren
    • Smeer je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]