• smeer
enkelvoud meervoud
naamwoord smeer smeren
verkleinwoord smeertje smeertjes
vervoeging van
smeren

smeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smeren
    • Ik smeer. 
  2. gebiedende wijs van smeren
    • Smeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smeren
    • Smeer je? 
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]