smeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van smeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | smeren | te smeren | ||||||||
toekomend | zullen smeren | te zullen smeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] gesmeerd | te hebben[1]/zijn[2] gesmeerd | ||||||||
toekomend | gesmeerd zullen hebben[1]/zijn[2] | gesmeerd te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
smerend | gesmeerd | ev. smeer |
mv. verouderd smeert |
smere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | smeer | smeert | smeert | smeert | smeert | smeren | smeren | smeren | |||
verleden (o.v.t.) | smeerde | smeerde | smeerde | smeerde | smeerde | smeerden | smeerden | smeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal smeren | zult/zal smeren | zult/zal smeren | zult smeren | zal smeren | zullen smeren | zullen smeren | zullen smeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou smeren | zou smeren | zou(dt) smeren | zoudt smeren | zou smeren | zouden smeren | zouden smeren | zouden smeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm gesmeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gesmeerd | er is gesmeerd | |||||||||
verleden | er werd gesmeerd | er was gesmeerd | |||||||||
toekomend | er zal gesmeerd worden | er zal gesmeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gesmeerd worden | er zou gesmeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gesmeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gesmeerd worden | gesmeerd te worden | ||||||||
toekomend | gesmeerd zullen worden | gesmeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gesmeerd zijn | gesmeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gesmeerd zullen zijn | gesmeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gesmeerd | wordt gesmeerd | wordt gesmeerd | wordt gesmeerd | wordt gesmeerd | worden gesmeerd | worden gesmeerd | worden gesmeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gesmeerd | werd gesmeerd | werd gesmeerd | werdt gesmeerd | werd gesmeerd | werden gesmeerd | werden gesmeerd | werden gesmeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gesmeerd worden | zult gesmeerd worden | zult gesmeerd worden | zult gesmeerd worden | zal gesmeerd worden | zullen gesmeerd worden | zullen gesmeerd worden | zullen gesmeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gesmeerd worden | zou gesmeerd worden | zou/zoudt gesmeerd worden | zoudt gesmeerd worden | zou gesmeerd worden | zouden gesmeerd worden | zouden gesmeerd worden | zouden gesmeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gesmeerd | bent gesmeerd | bent/is gesmeerd | zijt gesmeerd | is gesmeerd | zijn gesmeerd | zijn gesmeerd | zijn gesmeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gesmeerd | was gesmeerd | was gesmeerd | waart gesmeerd | was gesmeerd | waren gesmeerd | waren gesmeerd | waren gesmeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesmeerd zijn | zult gesmeerd zijn | zult gesmeerd zijn | zult gesmeerd zijn | zal gesmeerd zijn | zullen gesmeerd zijn | zullen gesmeerd zijn | zullen gesmeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesmeerd zijn | zou gesmeerd zijn | zou/zoudt gesmeerd zijn | zoudt gesmeerd zijn | zou gesmeerd zijn | zouden gesmeerd zijn | zouden gesmeerd zijn | zouden gesmeerd zijn |