Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: slít


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
slit slits

Zelfstandig naamwoord

slit

  1. spleet, scheur
  2. (informeel) vagina
vervoeging
onbepaalde wijs to  slit 
he/she/it  slits 
verleden tijd  slit 
voltooid
deelwoord
 slit 
onvoltooid
deelwoord
 slitting 
gebiedende wijs  slit 

Werkwoord

slit

  1. overgankelijk doorscheuren, doorsnijden, scheuren [1], snijden
  2. onovergankelijk scheuren [2]






Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • slit
Woordherkomst en -opbouw
  • [1-2]: Ontleend aan het Oudnoordse woord  slit zn 
  • [3-4]: Afkomstig van het Noorse woord  slite ww 
Naar frequentie 8024
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   slit     slitet     slit     slita
slitene  
genitief   slits     slitets     slits     slitas
slitenes  

Zelfstandig naamwoord

slit [1], o

  1. (economie) harde arbeid, inspanning, koeliewerk, moeite, overwerk
  2. (kleding), (medisch), (techniek) slijtage, overbelasting (van tanden, gewrichten (artrose, gonartrose), kleding, machines en dergelijke)
  3. ruk, verrekking
  4. (medisch) pijn
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

slit

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van slit

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “slit”, Det Norske Akademis ordbok (NAOB) (in het Noors)


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • slit
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan het Oudnoordse woord  slit zn 
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   slit     slitet     slit     slita  

Zelfstandig naamwoord

slit, o

  1. (economie) harde arbeid, inspanning, koeliewerk, moeite, overwerk
  2. (kleding), (medisch), (techniek) slijtage, overbelasting (van tanden, gewrichten (artrose, gonartrose), kleding, machines en dergelijke)
  3. ruk, verrekking
  4. (medisch) pijn
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

slit

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van slit