• schra·pen
  • In de betekenis van ‘afkrabben, bijeenbrengen’ voor het eerst aangetroffen in 1439 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schrapen
schraapte
geschraapt
zwak -t volledig

schrapen

  1. overgankelijk de bovenste laag (met een scherp object) eraf halen, afkrabben
    • Zijn de aardappels al geschraapt? 
  2. het ontdoen van de keel van slijm
  3. inergatief het bijeenbrengen van bezit beetje bij beetje
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]