schrapen
- schra·pen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schrapen |
schraapte |
geschraapt |
zwak -t | volledig |
schrapen
- overgankelijk de bovenste laag (met een scherp object) eraf halen, afkrabben
- Zijn de aardappels al geschraapt?
- het ontdoen van de keel van slijm
- inergatief het bijeenbrengen van bezit beetje bij beetje
- afschrapen, bijeenschrapen, bijschrapen, inschrapen, omschrapen, opschrapen, samenschrapen, uitschrapen
- geschraap, schraapachtig, schraapbeitel, schraapijzer, schraapmes, schraapsel, schraapstaal, schraapzucht, schraper, schraperig
- Het woord schrapen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schrapen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "schrapen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schrapen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be