• slijm
  • In de betekenis van ‘kleverig vocht’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord slijm slijmen
verkleinwoord slijmpje slijmpjes

slijm o of m

  1. een kleverige stof die door slijmvliezen uitgescheiden wordt
    • Slijm is van groot belang bij het innemen van voedsel. 
  2. kleverige vloeistof
     ‘Noem jij dat water? Het lijkt wel slijm!’ gromde hij.[3]
     Het water moest al heel lang niet gebruikt zijn, want het was bedekt met een dikke laag slijm en er steeg een smerige stank uit op nadat ik het had omgewoeld.[4]
vervoeging van
slijmen

slijm

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slijmen
    • Ik slijm. 
  2. gebiedende wijs van slijmen
    • Slijm! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slijmen
    • Slijm je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. "slijm" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be