Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slijm·jurk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slijmjurk slijmjurken
verkleinwoord slijmjurkje slijmjurkjes

Zelfstandig naamwoord

de slijmjurkv / m

  1. onaangenaam persoon die alsmaar tracht in het gevlij te komen
    • Ik kan die slijmjurk niet meer zien! 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen