• schraap·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord schraapsel schraapsels
verkleinwoord schraapseltje schraapseltjes

het schraapselo

  1. wat men van een groter voorwerp afhaalt door er met een scherp voorwerp overheen te krabben
    • Haal de vanillestok er uit en schraap het merg er uit. Doe dit schraapsel terug in de pan en roer door. Dek af met plasticfolie en laat afkoelen en stijf worden in de koelkast.[2] 
    • Een deel van haar gouden medaille, een schraapsel ervan omgevormd tot ring, draagt ze sinds kort altijd bij zich. "Ik ben er nog elke dag blij mee, dit is het beste wat ik ermee kon doen."[3] 
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf A. Wortelboer 28 november 2013
  3. Volkskrant 17 februari 2014,
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be