verfkrabber die nodig is om verf ergens vanaf te schrapen
  • af·schra·pen

afschrapen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afschrapen
schraapte af
afgeschraapt
zwak -t volledig
  1. ergens iets van afhalen door krabben
    • Nu is de kwestie op te lossen met vaderschapsbepaling na biopsie - wat huidweefsel afschrapen van de rein wit rondzwemmende kalfjes en van hun haast onafzienbaar veel grotere vaderfiguren. Maar moeten we dat willen?[3] 
    • Er is één vijand van het vermogen die altijd op de loer ligt: dat zijn de banken zelf, waar je je geld en aandelen noodgedwongen in bewaring moet geven. De kosten van banken kun je vergelijken met belastingen: bij alles wat je met je geld doet, gaat er iets van af en je kunt alleen maar gissen hoeveel je aan het eind van het jaar over hebt. Elke keer als je iets koopt, of iets verkoopt, betaal je daarvoor. Zelfs stilzitten kost geld, want er moet tenslotte beheerd worden. De bank laat geen mogelijkheid onbenut om ‘advies’ te verkopen, of ‘producten’ of ‘advies over producten’ of iets anders schimmigs zodat ze weer een beetje van mijn bergje kunnen afschrapen.[4]  
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. afschrapen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC 28 september 2016
  4. NRC Rosanne Hertzberger 30 november 2013
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be