scharren
- schar·ren
- van het Middelnederlands scharren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
scharren |
scharde |
geschard |
zwak -d | volledig |
scharren
- (verouderd) schrapen, krabben
- (verouderd) om een geluid weer te geven: krassen, knarsen
- (verouderd) grijpen
de scharren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord schar
- Het woord scharren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "scharren" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[1] |
- IPA: /ˈʃaʀən/
- schar·ren
scharren
- cognaat van Oudhoogduits scerran en Duits scharren, Oudsaksisch skerran, Zweeds skorra "een schrapend geluid maken"; vergelijk buiten de Germaanse talen: Latijn carrere, Litouws karšti en Lets kārst "wol kammen"; Oudkerkslavisch краста (krasta) en Russisch короста (korosta) "schurft" [2]
scharren
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ↑ scharren op website: Etymologiebank.nl