knarsen
- knar·sen
- In de betekenis van ‘een schurend geluid maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1461 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
knarsen |
knarste |
geknarst |
zwak -t | volledig |
knarsen
- inergatief geluid voortbrengen door twee hard oneffen voorwerpen met kracht over elkaar heen te bewegen
- Het roestige scharnier knarste en Jan haalde de oliespuit voor de dag.
1. geluid voortbrengen door twee hard oneffen voorwerpen met kracht over elkaar heen te bewegen
- Het woord knarsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knarsen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "knarsen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be