• kam·men
  • afgeleid van kam met het achtervoegsel -en [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kammen
kamde
gekamd
zwak -d volledig

dekammenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kam
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]
  1. kammen op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be