Een gekamde haan


  • ge·kamd
vervoeging van: kammen…
verbogen vorm: gekamde

[A] gekamd

  1. voltooid deelwoord van kammen
  2. vormt de lijdende vorm
    • De haren werden gewassen en gekamd. 
  3. vormt de voltooide tijden
    • Hij had zijn haar gekamd. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gekamd gekamder gekamdst
verbogen gekamde gekamdere gekamdste
partitief gekamds gekamders -

[A] gekamd

  1. (van haren) als met een kam gladgestreken of in model gebracht
  2. (van een persoon) met een verzorgd kapsel
  3. met een getand voorwerp bewerkt
stellend
onverbogen gekamd
verbogen gekamde

[B] gekamd

  1. (heraldiek) (van hanen of dolfijnen) voorzien van een kam
    • Een gekamde haan op een veld van or. 
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]