kammer
- kam·mer
- Naamwoord van handeling van kammen met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kammer | kammers |
verkleinwoord | kammertje | kammertjes |
- (beroep) iemand die kamt
- deel van een machine die die functie uitvoert
- Het woord 'kammer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- kam·mer
kammer
- (verkorting) kun je
- «Wammer sei Vertrag erneie muss, kammer en neie Telephone griege. Ich hab en neie iPhone gewaehlt.»
- Als je je contract moet verlengen, kun je een nieuwe telefoon krijgen. Ik heb een nieuwe iPhone gekozen.
- «Wammer sei Vertrag erneie muss, kammer en neie Telephone griege. Ich hab en neie iPhone gewaehlt.»