[1] ruïne
  • ru·i·ne
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bouwval’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ruïne ruïnes
ruïnen
verkleinwoord ruïnetje ruïnetjes

de ruïnev

  1. een zeer vervallen gebouw
    • Deze ruïne is alles wat er van van het vroegere kasteel rest. 
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]