ruïneus
- ru·i·neus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verderfelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1653 [1]
- afgeleid van ruïne [2]
- afgeleid van het Franse ruineux (met het achtervoegsel -eus) [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ruïneus | ruïneuzer | ruïneust |
verbogen | ruïneuze | ruïneuzere | ruïneuste |
partitief | ruïneus | ruïneuzers | - |
ruïneus
- vervallen, verderfelijk, met de eigenschappen van een ruïne
- verlies van vermogen veroorzakend, verkwistend
- Het woord ruïneus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ruïneus" herkend door:
52 % | van de Nederlanders; |
53 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "ruïneus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ruïneus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be