rampzalig
- ramp·za·lig
- In de betekenis van ‘ellendig’ voor het eerst aangetroffen in 1479 [1]
- afgeleid van ramp met het achtervoegsel -zalig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | rampzalig | rampzaliger | rampzaligst |
verbogen | rampzalige | rampzaligere | rampzaligste |
partitief | rampzaligs | rampzaligers | - |
rampzalig
- op een ramp uitdraaiend
- Die overstroming heeft rampzalige gevolgen!
- ramp, rampjaar, rampscenario, rampsituatie, rampspoed, rampspoedig, ramptoerisme, ramptoerist, rampvlucht, rampzaligheid
1. op een ramp uitdraaiend
- Het woord rampzalig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rampzalig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "rampzalig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rampzalig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be