• ramp·za·lig
  • In de betekenis van ‘ellendig’ voor het eerst aangetroffen in 1479 [1]
  • afgeleid van ramp met het achtervoegsel -zalig [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen rampzaligrampzaligerrampzaligst
verbogen rampzaligerampzaligererampzaligste
partitief rampzaligsrampzaligers-
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]