• ramp·spoe·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rampspoedig rampspoediger rampspoedigst
verbogen rampspoedige rampspoedigere rampspoedigste
partitief rampspoedigs rampspoedigers -

rampspoedig [1]

  1. iets wat heel slecht gaat; iets wat rampzalig afloopt
     Hij zegt wel dat het uiteindelijke formeren ‘ook best wel kan zonder mij’. ,,Als dit niet al te rampspoedig is afgelopen.”[2]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).