rodekool
- ro·de·kool
- In de betekenis van ‘koolsoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1554 [1]
- samenstelling van rood en kool met het invoegsel -e- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rodekool | rodekolen |
verkleinwoord | rodekooltje | rodekooltjes |
- (bloemplanten) donkerrood sluitkoolgewas Brassica oleracea convar. capitata var. rubra
- (groente) rauw of gekookte bladeren van Brassica oleracea convar. capitata var. rubra (wikidata: rodekool )
-
Rodekool klaar om te verwerken
-
Een doormidden gesneden rodekool
-
Gestoofde rodekool
-
Rundergebraad met rodekool en knoedel
1. en 2. donkerrood sluitkoolgewas
- Het woord rodekool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rodekool" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- [1] rodekool op Wikidata
- ↑ "rodekool" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rodekool op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be