• knoe·del
  • In de betekenis van ‘meelballetje’ voor het eerst aangetroffen in 1778 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord knoedel knoedels
verkleinwoord knoedeltje knoedeltjes

de knoedelm [3]

  1. (voeding) een bal of balletje gemaakt van pastadeeg, aardappeldeeg, brooddeeg of een ander deeg en vaak een mengvorm van de hiervoor genoemde deegsoorten, of van oud brood
    • Ik heb mij laten vertellen dat ik niet over de Poolse keuken kan schrijven zonder pierogi te noemen. De knoedels van deeg met vulling van vlees of kaas behoren tot het Poolse cultureel erfgoed. Vandaag maken we een knapperige variant gevuld met varkensvlees en pijnboompitten, en daarom gebruiken we een deeg dat iets afwijkt van het traditionele Poolse recept.[4] 
  2. kapsel waarbij het lange haar in een knot gedraaid wordt
    • 'Ik wilde iets maken dat elegant was, maar ook rock 'n roll', verklaarde Leto's stylist, het meesterbrein achter de knot. 'Een look die uitstraalt: dit heb ik zelf gedaan.' In werkelijkheid kookte hij eerst water met zeezout en bottelde dat in een flesje. Na anderhalve dag sprayde hij de substantie in Leto's haar, samen met iets wat Oribe shine spray heet. Het kapsel werd pas geïmplementeerd na zorgvuldige contemplatie over de coördinaten van de knoedel (hoog/laag) en de mate waarin er haar moest loshangen. [5] 
  3. rommelig bolletje draden
    • In totaal zit er in iedere cel voor een meter of twee aan DNA-moleculen, dus een beetje frommelen is wel nodig om dat allemaal in een celkern te proppen. Om een warrige knoedel vol knopen te vermijden zijn de kronkelingen van het DNA strak georganiseerd, al is over die organisatie nog veel onbekend. [6] 
    • Want hoewel ze zeggen dat het ‘handige’ sliertjes zijn die je ‘overal’ voor kan gebruiken, moet je even goed bedenken wat je er eigenlijk mee kan. Op het instructiefilmpje zie je er mensen enthousiast armbandjes en waslijnen van maken. Moet je ook maar net zin in hebben, want anders heb je gewoon een plastic knoedel draadjes liggen. [7] 
71 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[8]