rammen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ram·men
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van ram “stampblok” met het achtervoegsel -en. [1]
- In de betekenis van ‘beuken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1637. [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rammen |
ramde |
geramd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
rammen
- overgankelijk (militair) (scheepvaart) een opzettelijke botsing op een vijandelijk schip veroorzaken
- Triremen waren toegerust om een vijandelijk schip te rammen.
- overgankelijk (militair) (in een belegering) met een zwaar voorwerp een poort of deur inslaan
- De Geuzen ramden de poort van Brielle en namen de stad in.
- overgankelijk (informeel) (figuurlijk) in inelkaar ~: aframmeling geven, aframmelen, afranselen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een botsing op een vijandelijk schip veroorzaken
2. met een zwaar voorwerp een poort of deur inslaan
Zelfstandig naamwoord
de rammen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ram
Gangbaarheid
- Het woord rammen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rammen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ rammen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "rammen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Noors
Woordafbreking
- ram·men
Zelfstandig naamwoord
rammen, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van ram
Zelfstandig naamwoord
rammen, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van ramme