• ram·ma

ramma

  1. verleden tijd van ramme
  2. voltooid deelwoord van ramme

ramma, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van ram

ramma, v

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van ramme


  • ram·ma

ramma

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast ramme, zie aldaar

ramma

  1. verleden tijd van ramma
  2. voltooid deelwoord van ramma

ramma

  1. verleden tijd van ramme
  2. voltooid deelwoord van ramme

ramma, v

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van ramme

ramma

  1. verouderde spelling of vorm van ramme tot 2012
(verouderd) onbepaalde vorm nominatief enkelvoud van ramme, v