• prin·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord printer printers
verkleinwoord printertje printertjes

de printerm

  1. (informatica) toestel om gegevens af te drukken onder andere op papier
    • De printer was aangesloten op de computer en kon gebruikt worden. 
  2. randapparatuur van een printer (1)
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]