• pre·bo·re·aal
  • afgeleid van boreaal met het voorvoegsel pre-, dus: "tijd voor het boreaal"
enkelvoud meervoud
naamwoord preboreaal -
verkleinwoord - -

het preboreaalo

  1. (geologie) geologisch tijdperk onmiddellijk na de laatste ijstijd, in Noordwest-Europa de eerste chron van het tijdvak holoceen, van 9610 tot 8690 v. Chr. geleden
  • Vóór 2006 was de spelling Preboreaal. In specialistische publicaties blijft volgens de Taalunie spelling met een hoofdletter mogelijk, zie hier.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen preboreaal preborealer preboreaalst
verbogen preboreale preborealere preboreaalste
partitief preboreaals preborealers -

preboreaal

  1. uit het preboreaal, of met betrekking tot dat tijdperk