polder
- pol·der
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | polder | polders |
verkleinwoord | poldertje | poldertjes |
de polder m
- (waterbeheer) een bedijkt stuk land waarin de waterstand kunstmatig geregeld wordt
- Heel Flevoland is één grote polder.
|
1. een bedijkt stuk land waarin de waterstand kunstmatig geregeld wordt
vervoeging van |
---|
polderen |
polder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van polderen
- Ik polder.
- gebiedende wijs van polderen
- Polder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van polderen
- Polder je?
- Het woord polder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "polder" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "polder" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ polder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /pɔl.ˈdɛʁ/
- pol·der
- Ontleend aan het Nederlandse polder.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
polder | le polder | polders | les polders |
polder m
- polder
- «La digue étant rompue, le polder fut inondé.»
- Omdat de dijk gebroken was, is de polder overstroomd.
- «La digue étant rompue, le polder fut inondé.»
- (Picardië) renclôture