• poë·zie, po·ezie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dichtkunst’ voor het eerst aangetroffen in 1548 [1]
  • Afgeleid van het Franse "poésie" (dichtkunst)
enkelvoud meervoud
naamwoord poëzie -
verkleinwoord - -

de poëziev

  1. (cultuur), (letterkunde), (dichtkunst) het in een min of meer strakke structuur van ritme, maat en klank verwoorden van een gedachte of een verhaal
    • De indeling in verzen valt bij schriftelijke weergave van poëzie meestal meteen op. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]