proza
- pro·za
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘ongebonden stijl’ voor het eerst aangetroffen in 1617 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | proza | |
verkleinwoord | prozaatje | prozaatjes |
het proza o
- gewoon, alledaags
- gewone verhalende tekst zonder rijm of vormvastheid
- Proza kent weinig regels qua vorm van de tekst.
- ▸ In De andere naam van Jon Fosse is de stijl zeker eigen. De Noorse meester van het langzame proza daalt in repetitieve, ritmische zinnen af in het hoofd van een piekerende schilder.[4]
- Het woord proza staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "proza" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "proza" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ proza op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Emilia Menkveld“Vijf Nederlandse vertalers maken kans op Filterprijs 2020” (13 maart 2020), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be