pianospelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van pianospelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | pianospelen | piano te spelen | ||||||
toekomend | zullen pianospelen piano zullen spelen |
te zullen pianospelen piano te zullen spelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben pianogespeeld | te hebben pianogespeeld | ||||||
toekomend | pianogespeeld zullen hebben | pianogespeeld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
pianospelend | pianogespeeld | ev. speel piano |
mv. verouderd speelt piano |
spele piano (bijzin) pianospele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | speel piano | speelt piano | speelt piano | speelt piano | speelt piano | spelen piano | spelen piano | spelen piano | |
verleden (o.v.t.) | speelde piano | speelde piano | speelde piano | speelde piano | speelde piano | speelden piano | speelden piano | speelden piano | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal pianospelen | zult/zal pianospelen | zult/zal pianospelen | zult pianospelen | zal pianospelen | zullen pianospelen | zullen pianospelen | zullen pianospelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou pianospelen | zou pianospelen | zou(dt) pianospelen | zoudt pianospelen | zou pianospelen | zouden pianospelen | zouden pianospelen | zouden pianospelen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | pianospeel | pianospeelt | pianospeelt | pianospeelt | pianospeelt | pianospelen | pianospelen | pianospelen | |
verleden (o.v.t.) | pianospeelde | pianospeelde | pianospeelde | pianospeelde | pianospeelde | pianospeelden | pianospeelden | pianospeelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal pianospelen piano zal spelen |
zult/zal pianospelen piano zult/zal spelen |
zult/zal pianospelen piano zult/zal spelen |
zult pianospelen piano zult spelen |
zal pianospelen piano zal spelen |
zullen pianospelen piano zullen spelen |
zullen pianospelen piano zullen spelen |
zullen pianospelen piano zullen spelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou pianospelen piano zou spelen |
zou pianospelen piano zou spelen |
zou(dt) pianospelen piano zou(dt) spelen |
zoudt pianospelen piano zoudt spelen |
zou pianospelen piano zou spelen |
zouden pianospelen piano zouden spelen |
zouden pianospelen piano zouden spelen |
zouden pianospelen piano zouden spelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb pianogespeeld | hebt pianogespeeld | hebt/heeft pianogespeeld | hebt pianogespeeld | heeft pianogespeeld | hebben pianogespeeld | hebben pianogespeeld | hebben pianogespeeld | |
verleden (v.v.t.) | had pianogespeeld | had pianogespeeld | had pianogespeeld | hadt pianogespeeld | had pianogespeeld | hadden pianogespeeld | hadden pianogespeeld | hadden pianogespeeld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal pianogespeeld hebben | zal/zult pianogespeeld hebben | zult/zal pianogespeeld hebben | zult pianogespeeld hebben | zal pianogespeeld hebben | zullen pianogespeeld hebben | zullen pianogespeeld hebben | zullen pianogespeeld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou pianogespeeld hebben | zou pianogespeeld hebben | zou/zoudt pianogespeeld hebben | zoudt pianogespeeld hebben | zou pianogespeeld hebben | zouden pianogespeeld hebben | zouden pianogespeeld hebben | zouden pianogespeeld hebben |