Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·a·no·speelt

Werkwoord

vervoeging van
pianospelen

pianospeelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pianospelen
    • ... dat jij pianospeelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pianospelen
    • ... dat hij pianospeelt.