pianospelen
- Geluid: pianospelen (hulp, bestand)
- pi·a·no·spe·len
- samenstelling van piano en spelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pianospelen |
speelde piano |
pianogespeeld |
zwak -d | volledig |
pianospelen [1]
- muziek maken met een piano
- Hij speelt piano vanaf zijn achtste.
- Ik til nog steeds mijn vingers op als ik pianospeel. [2]
de pianospelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord pianospel
- Het woord pianospelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pianospelen" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Sandes, DavidDe wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 8
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be