Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·a·no·speel·de

Werkwoord

vervoeging van
pianospelen

pianospeelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van pianospelen
    • ... dat ik pianospeelde. 
    • ... dat jij pianospeelde. 
    • ... dat hij, zij, het pianospeelde.