• pes·ti·ci·de
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onkruidverdelgingsmiddel’ voor het eerst aangetroffen in 1967 [1]
  • afgeleid van het Franse 'pesticide' of daarvoor van het Latijnse 'pestis' met het achtervoegsel -cide [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pesticide pesticiden
pesticides
verkleinwoord - -

het pesticideo

  1. bestrijdingsmiddel tegen door organismen veroorzaakte plagen van cultuurgewassen of tot verdelging van onkruid
    • "Verkoop schadelijke pesticiden in Nederland veel hoger dan aangenomen" [3] 
    • Zwangere vrouwen die dichtbij grond wonen waar pesticiden worden gespoten, zouden meer kans hebben op baby's met geboorteproblemen [4] 
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]