outcast
- out·cast
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘uitgestotene’ voor het eerst aangetroffen in 1867 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | outcast | outcasts |
verkleinwoord |
- iemand die uit de normale samenleving is gestoten
- Als er door mijn werk al een lijn loopt, is het de poging om in je medium steeds weer een outcast te worden.’ [3]
- Je kunt meer, maar je past je aan. Netjes. Maar dat conformisme is tegenwoordig in het bedrijfsleven een scheldwoord. Ondernemingen zoeken outcasts, rebellen, authentieke ik-pas-mij-niet-aan types. Mensen die buiten de lijntjes durven kleuren. [4]
- [1] uitgestotene, paria, buitenstaander, outsider, uitgeworpene, verschoppeling, verstoteling, verworpeling, verworpene, non-conformist, zwerver
- Het woord outcast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "outcast" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "outcast" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard VRIJDAG 3 MAART 2017
- ↑ Tubantia Bart van Eldert 19-06-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: outcast (VK) (hulp, bestand)
- IPA:
- Van Middelengels outcasten/afgeleid van het werkwoord cast ww met het voorvoegsel out-
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to outcast |
he/she/it | outcasts |
verleden tijd | outcast |
voltooid deelwoord |
outcast |
onvoltooid deelwoord |
outcasting |
gebiedende wijs | outcast |
outcast
enkelvoud | meervoud |
---|---|
outcast | outcasts |
outcast