• ver·sto·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verstoten
verstootte,
(archaïsch) verstiet
verstoten
gemengd

(archaïsch) klasse 7
zwak -t

volledig

verstoten [1] [2]

  1. overgankelijk niet langer in de omgeving dulden
    • Hij had al zijn kinderen verstoten. 
    • Sinds haar aankomst in Canada afgelopen weekend, kreeg Rafah al een bericht van haar familie waarin staat dat ze haar onterven en verstoten. Haar vader is een Saudische gouverneur. De familie omschrijft haar als ‘labiel’. [3] 
  • vervoeging van verstoten: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van: verstoten…
geen verbogen vorm

verstoten

  1. voltooid deelwoord van verstoten
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]