opwarmen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opwarmen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opwarmen | op te warmen | ||||||||
toekomend | zullen opwarmen op zullen warmen |
te zullen opwarmen op te zullen warmen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgewarmd | te hebben opgewarmd | ||||||||
toekomend | opgewarmd zullen hebben | opgewarmd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opwarmend | opgewarmd | ev. warm op |
mv. verouderd warmt op |
warme op (bijzin) opwarme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | warm op | warmt op | warmt op | warmt op | warmt op | warmen op | warmen op | warmen op | |||
verleden (o.v.t.) | warmde op | warmde op | warmde op | warmde op | warmde op | warmden op | warmden op | warmden op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opwarmen | zult/zal opwarmen | zult/zal opwarmen | zult opwarmen | zal opwarmen | zullen opwarmen | zullen opwarmen | zullen opwarmen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opwarmen | zou opwarmen | zou(dt) opwarmen | zoudt opwarmen | zou opwarmen | zouden opwarmen | zouden opwarmen | zouden opwarmen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opwarm | opwarmt | opwarmt | opwarmt | opwarmt | opwarmen | opwarmen | opwarmen | |||
verleden (o.v.t.) | opwarmde | opwarmde | opwarmde | opwarmde | opwarmde | opwarmden | opwarmden | opwarmden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opwarmen op zal warmen |
zult/zal opwarmen op zult/zal warmen |
zult/zal opwarmen op zult/zal warmen |
zult opwarmen op zult warmen |
zal opwarmen op zal warmen |
zullen opwarmen op zullen warmen |
zullen opwarmen op zullen warmen |
zullen opwarmen op zullen warmen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opwarmen op zou warmen |
zou opwarmen op zou warmen |
zou(dt) opwarmen op zou(dt) warmen |
zoudt opwarmen op zoudt warmen |
zou opwarmen op zou warmen |
zouden opwarmen op zouden warmen |
zouden opwarmen op zouden warmen |
zouden opwarmen op zouden warmen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgewarmd | hebt opgewarmd | hebt/heeft opgewarmd | hebt opgewarmd | heeft opgewarmd | hebben opgewarmd | hebben opgewarmd | hebben opgewarmd | |||
verleden (v.v.t.) | had opgewarmd | had opgewarmd | had opgewarmd | hadt opgewarmd | had opgewarmd | hadden opgewarmd | hadden opgewarmd | hadden opgewarmd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgewarmd hebben | zal/zult opgewarmd hebben | zult/zal opgewarmd hebben | zult opgewarmd hebben | zal opgewarmd hebben | zullen opgewarmd hebben | zullen opgewarmd hebben | zullen opgewarmd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgewarmd hebben | zou opgewarmd hebben | zou/zoudt opgewarmd hebben | zoudt opgewarmd hebben | zou opgewarmd hebben | zouden opgewarmd hebben | zouden opgewarmd hebben | zouden opgewarmd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgewarmd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgewarmd | er is opgewarmd | |||||||||
verleden | er werd opgewarmd | er was opgewarmd | |||||||||
toekomend | er zal opgewarmd worden | er zal opgewarmd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgewarmd worden | er zou opgewarmd zijn | |||||||||
lijdende vorm opgewarmd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgewarmd worden | opgewarmd te worden | ||||||||
toekomend | opgewarmd zullen worden | opgewarmd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgewarmd zijn | opgewarmd te zijn | ||||||||
toekomend | opgewarmd zullen zijn | opgewarmd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgewarmd | wordt opgewarmd | wordt opgewarmd | wordt opgewarmd | wordt opgewarmd | worden opgewarmd | worden opgewarmd | worden opgewarmd | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgewarmd | werd opgewarmd | werd opgewarmd | werdt opgewarmd | werd opgewarmd | werden opgewarmd | werden opgewarmd | werden opgewarmd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgewarmd worden | zult opgewarmd worden | zult opgewarmd worden | zult opgewarmd worden | zal opgewarmd worden | zullen opgewarmd worden | zullen opgewarmd worden | zullen opgewarmd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgewarmd worden | zou opgewarmd worden | zou/zoudt opgewarmd worden | zoudt opgewarmd worden | zou opgewarmd worden | zouden opgewarmd worden | zouden opgewarmd worden | zouden opgewarmd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgewarmd | bent opgewarmd | bent/is opgewarmd | zijt opgewarmd | is opgewarmd | zijn opgewarmd | zijn opgewarmd | zijn opgewarmd | |||
verleden (v.v.t.) | was opgewarmd | was opgewarmd | was opgewarmd | waart opgewarmd | was opgewarmd | waren opgewarmd | waren opgewarmd | waren opgewarmd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgewarmd zijn | zult opgewarmd zijn | zult opgewarmd zijn | zult opgewarmd zijn | zal opgewarmd zijn | zullen opgewarmd zijn | zullen opgewarmd zijn | zullen opgewarmd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgewarmd zijn | zou opgewarmd zijn | zou/zoudt opgewarmd zijn | zoudt opgewarmd zijn | zou opgewarmd zijn | zouden opgewarmd zijn | zouden opgewarmd zijn | zouden opgewarmd zijn |