naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
opwarmen opwarmend
opwarming opgewarmd
  • op·war·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opwarmen
warmde op
opgewarmd
zwak -d volledig

opwarmen

  1. overgankelijk warmte toevoegen aan iets
    • Hij warmde zijn koffie wat op in de magnetron. 
     De volle fles legde ik tussen mijn benen in de hoop mijn slaapzak iets op te warmen.[1]
  2. ergatief een proces van temperatuurstijging ondergaan
    • ‘Met klimaatplannen die nu op tafel liggen, zal de aarde 2,5 tot 2,9 graden opwarmen[2] 
     Het onweert vaker 's middags of 's avonds. "Dat komt doordat de lucht gedurende de dag vaak opwarmt en het 's ochtends nog niet warm genoeg is om onweer te veroorzaken", zegt de woordvoerder van Weerplaza. Als het 's nachts onweert komt dat vaak doordat onweersbuien overwaaien uit buurlanden als België en Frankrijk.[3]


100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. www.nrc.nl (20 nov 2023)
  3.   Weblink bron “Dit is waarom het vaker onweert als het warmer wordt” (Vrijdag 24 juni 2022), NU.nl
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be