warmen
- war·men
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
warmen |
warmde |
gewarmd |
zwak -d | volledig |
warmen
- overgankelijk warmte toevoegen
- De zon warmde haar hals, zachter dan een kus dat had kunnen doen..[2]
- wederkerend zich ~ zich in warmte koesteren
- Hij warmde zich bij het knapperende houtvuur.
- warmbeitel, warmbloed, warmbros, warmdraaien, warmenhuizen, warmer, warmhartig, warmlopen, warmte, warmvoelend
- Het woord warmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "warmen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ warmen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Eleanor in de tuin. Björn Peeters2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be