warmlopen
- warm·lo·pen
- samenstelling van warm en lopen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
warmlopen |
liep warm |
warmgelopen |
klasse 7 | volledig |
warmlopen
- ergatief door activiteit die warmte vrijmaakt een te hoge temperatuur bereiken
- Afgelopen maandag met het warme weer is de dieselmotor van mijn compact warmgelopen.
- ergatief door activiteit die warmte vrijmaakt de juiste bedrijfstemperatuur bereiken.
- Een motor is bij vriestemperaturen pas na 4 km warmgelopen en bereikt pas dan zijn normale prestaties en normale verbruik.
- ergatief ~ voor enthousiast worden
- Zij liepen daar niet erg warm voor.
- Gevolg was dat niemand meer erg warmliep voor een aanval. [1]
- wederkerend zich ~: door enige tijd hard te lopen het lichaam op een voor sport geschikte temperatuur brengen
- De nieuwe wethoudersploeg van Den Haag heeft zich dinsdagmiddag warmgelopen op het strand van Scheveningen.
- Het woord warmlopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "warmlopen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Lemaitre, PierreTot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be