• on·ge·kun·steld
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘ongemaakt’ voor het eerst aangetroffen in 1826 [1]
  • afleiding van gekunsteld met het voorvoegsel on-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ongekunsteld ongekunstelder ongekunsteldst
verbogen ongekunstelde ongekunsteldere ongekunsteldste
partitief ongekunstelds ongekunstelders -

ongekunsteld

  1. eenvoudig, oprecht en eerlijk zonder aanstellerij
    • Het waait in Oostende. Het is het soort wind dat alleen aan zee blaast. Ongekunsteld. Genadeloos. Onverbloemd. Daarom komen mensen met volle hoofden die hier legen. Vanwege de wind die eerlijk is. [2] 
    • Hetzelfde geldt voor de wijk Almelo NoordOost, die nu ook officieel zo heet. Hierbij gaat het om 'een stoere, robuuste naam voor een moderne luxe locatie'. De naam, zeggen B en W, 'staat voor ongekunsteld, een tikkeltje stedelijker met een duidelijk imago'. "Daar is geen bloemrijke naam voor nodig", aldus B en W. [3]